Article headline
Sax in de polder
Wonen

Sax in de polder

Al meer dan zes decennia staat Hans Dulfer aan de top van de Nederlandse jazzwereld. Zijn sax scheurt, piept en zingt volop, ook nu hij de 85 heeft aangetikt. Dulfer sloopt nog altijd muzikale drempels en muurtjes van Amsterdam tot Tokio.

Sax in de polder

Er staat een venijnige wind over de Eilandspolder, van het soort dat je hier wel vaker hebt in het vroege voorjaar. Het motregent dunnetjes, maar de straffe noordwester zorgt ervoor dat de spetters moeiteloos hun weg vinden tot diep in je kraag. Ideale omstandigheden voor een goed gesprek op een beschutte plek. Die plek is er, aan het eind van een slingerweggetje in Grootschermer. Daar staat molen De Havik, daterend uit 1576 en herbouwd in 1861 en 1964. Sindsdien is de molen nog meermalen grondig gerepareerd en gerenoveerd. Niet in de laatste plaats door de huidige eigenaar, jazzsaxofonist Hans Dulfer. Samen met zijn vrouw Inge bewoont hij de molen en het naastgelegen huis sinds begin jaren ’90, toen ze vanuit Broek in Waterland in de Schermer polder neerstreken. “Kom gauw binnen, het is stervenskoud”, roept Hans Dulfer vanuit de openzwaaiende molendeur. De tientallen jaren buiten de hoofdstad hebben zijn Amsterdamse tongval op geen enkele manier aangetast. “Welkom in – hoe noemen ze dat tegenwoordig – mijn man cave. Ja, dit is mijn domein. Ga zitten.”

MONDSTUKKEN

Dat dit Dulfers domein is, hoeft geen uitleg. Wanden vol cd’s en elpees, overal saxen en saxofoononderdelen, een vitrine met mondstukken die zo te zien allemaal een verhaal te vertellen hebben. Foto’s van jazzgrootheden, ingelijste gouden platen – “Maak je geen illusies, die zijn van nepgoud natuurlijk” –, kasten vol boeken en biografieën... Hier huist de jazz in al zijn gedaantes. Hans Dulfer, die afgelopen mei de 85 aantikte, mag dan wat strammer in de benen zijn geworden, maar de hartstocht en verhaalkracht waarmee hij over het vak praat hebben nog altijd de energie van een twintiger. Anekdotes en verhalen genoeg. Over ploeteren in de muziekscene, over successen en missers, over je kop boven het maaiveld uitsteken én jezelf financieel proberen te redden, over eindeloze nachten in roemruchte clubs, over uitzinnige fans op Japanse vliegvelden, het varende bestaan, de autohandel... En natuurlijk over de muziek. De glans, de keerzijdes, de magie en de tragiek. Wie professioneel ruim 65 jaar overeind blijft in deze wereld heeft op z’n zachtst gezegd enig recht van spreken.

UITSTRALING

“Ik had als jochie al gezien dat zo’n sax een bepaald soort uitstraling gaf. En als je bij de harmonie ging en je liet zien dat je echt gemotiveerd was, kon je les krijgen én een instrument. Dat leek mij wel wat. Eerst probeerden ze me nog aan de trombone te helpen, maar dat vond ik niks. Ik heb ze met allerlei smoesjes omgepraat, zodat het uiteindelijk een sax werd. Dat was het begin van alles.” De fanfaremuziek kon Hans gestolen worden. Zijn oren werden onhoudbaar getrokken naar de klanken van de jazzvernieuwers van die dagen, midden jaren ’50. Hij luisterde naar Chet Baker, Charlie Parker, Sonny Rollins en John Coltrane. Dáár lag zijn inspiratie, zijn voeding. Hij pikte het vuur op door eindeloos te oefenen wat hij hoorde en ontwikkelde het begin van een eigen stijl.

JAZZCATS

Jazz is een brede term. Daarom even voor een beter begrip: vergeet in dit verhaal de kneuterige dixieland van toeterende tandartsen, de gezapige niksaandehand cocktailcombo’s en de dommelende loungepianisten in overprijsde restaurants. De jazz van Dulfer en zijn geloofsgenoten was avontuurlijk, experimenteel en rebels. Passend in het tijdsgewricht van de jaren ’60 zochten de ‘jazzcats’ de grenzen op en gingen er als het even kon vrijmoedig overheen. Harmonisch, melodisch en ritmisch. Dat avontuurlijke, die vernieuwingsdrift tijdens de nachtelijke jams in clubs was dan ook de belangrijkste drijfveer. Een normale boterham verdienen zat er voor de meeste muzikanten niet in. Het was leven voor de jazz. Leven ván de jazz was slechts voor een enkeling weggelegd. Hans wist door de jaren heen de eindjes goed aan elkaar te knopen door er een doorsnee dagbaan bij te houden. Hij begon ooit als lichtmatroos, verkocht geboortetegeltjes, werkte bij de Rijksbelastingen en blufte zich uiteindelijk naar een betrekking als autoverkoper.

FEELING VOOR MENSEN

Hans: “Ik wist geen moer van auto’s, maar ik heb wel feeling voor mensen. Ik wist dat ik vrij snel doorzie wat voor persoon ik voor me heb, en da’s een hele belangrijke kwaliteit voor een verkoper. Ik zei bij de sollicitatie eerlijk dat ik nog nooit onder een motorkap had gekeken. Maar ik zei er meteen bij dat ik de meeste auto’s kon verkopen van iedereen. Wilden ze weten hoe ik dat kon bewijzen. Ik zeg: dan moet je me aannemen. Vonden ze een goed argument. Dus ik kreeg de baan. Moest ik wel meteen tegen de andere sollicitanten gaan zeggen dat ze naar huis konden. Heb ik ook gedaan, er een beetje omheen geluld. Dat ze me niet buiten zouden staan opwachten daarna.” Prettige bijkomstigheid van zijn nieuwe job was een auto van de zaak. Een knappe ook nog. “Ja, een nieuwe Kadett. Je kon natuurlijk als verkoper niet in een aftandse bak verschijnen. Het mooie was meteen dat ik de band kon rijden. Konden we ook eens spelen in Haarlem, haha. En zo is het ook nog eens een keer: wie de wielen heeft, is de baas in de band. Dat sprak me ook wel aan. De beste muzikanten wilden met mij op pad.”

ZAKELIJK INSTINCT

Het zakelijk instinct, dat de meeste muzikanten spreekwoordelijk missen, was bij Dulfer wél aanwezig. Dat maakte hem niet alleen een succesvolle verkoper, maar ook een muzikant die het hoofd boven water wist te houden. Schnabbels, die voor de meeste collega’s nauwelijks een droge boterham opleverden, waren voor Hans met z’n dagbaan vooral de boter op het brood en een ideale manier om veel, heel veel kilometers te maken op de jazzpodia. En dat laatste is, zoals iedere muzikant weet, veruit de belangrijkste leerschool. Hans, inmiddels getrouwd met jeugdliefde Inge Schols, máákte die kilometers dan ook ruimschoots en ontwikkelde zich tot de eerste freejazzmuzikant van Nederland. Een naam om rekening mee te houden. Hij begon een samenwerking met die andere muzikale dwarsligger, Willem Breuker. Twee eigenzinnige, aan elkaar gewaagde geesten. Ondertussen ontwikkelde hij zich als schrijvend correspondent voor Downbeat Jazz Magazine in de VS. Ook tv-optredens volgden. Dulfer richtte zelfs z’n eigen platenlabel op. Ondernemersgeest ten top.

PARADISO

De Nederlandse jazzclubs belandden na verloop van tijd in een malaise, maar Dulfer zag nieuwe mogelijkheden voor een jazzbroedplek in ‘Cosmisch Ontspanningscentrum’ Paradiso. Samen met slagwerkpionier Han Bennink en hun beider wederhelften werkten ze dag en nacht om er een eerste jazzconcert op poten te krijgen. “Paradiso zag er in die tijd niet uit”, zegt Hans. “Het was een hippiebolwerk. Daar had de jazz natuurlijk weinig te zoeken. Maar we deden het toch. Door de zijdeur naar binnen, dat het niet zo opviel. Heb ik jaren later als directeur van Paradiso dan weer rechtgetrokken door m’n glimmende Buick pal voor de deur te parkeren. Sprak men schande van, natuurlijk. Maar ja, dat vond ik dan wel weer geinig.” Jazz in Paradiso werd een groot succes; de muziektempel was tot de laatste vierkante meter volgestouwd met liefhebbers. En er kwam een vervolg, waarbij ook Amerikaanse saxgrootheden met regelmaat van Schiphol werden opgehaald: Dexter Gordon, Ben Webster en vele andere giganten. Amsterdam ontwikkelde zich gaandeweg tot het jazzcentrum van West-Europa.

BOYCOT

De prominente plek die Dulfer zich door de jaren heen heeft verworven, is misschien wel voor het grootste deel te danken aan de eigenzinnigheid waarmee hij zich zijn hele leven door de muziek heeft bewogen. Wars van hokjes, allergisch voor conventies. Hij voegde z’n saxpartijen toe aan flamenco, aan Surinaamse roots en diverse andere niet jazzgerelateerde genres. Met overtuiging betrad hij het podium met bluesformatie Barrelhouse en Herman Brood. Met z’n band De Perikels wist hij een undergroundhit te scoren met Red, Red Libanon, een verwijzing naar de hasjvariant Rode Libanon. Alleen die referentie was al voldoende voor een radioboycot bij de NCRV. “Ja, mooi hè, gecanceld worden door de NCRV”, zegt Dulfer. “Geen betere aanbeveling mogelijk.”

STARDOM

Dulfer mag dan in Nederland al decennia een begrip zijn, de grote internationale doorbraak kwam in 1995, in de slipstream van zijn album Big Boy. Een baanbrekende plaat, waarop Dulfer losgaat op samples en beats, en daarmee opnieuw oude muren slechtte. Big Boy had de aandacht getrokken in Japan en Dulfer werd benaderd voor een tour. “Man, ik was nog nooit verder dan Brabant geweest”, zegt hij. “Ik dacht eerst dat het een geintje was, maar die boeker was heel serieus. Alles zou worden geregeld. Tot de hitnotering aan toe, trouwens. Vraag me niet hoe ze dat precies voor elkaar kregen, maar hij garandeerde dat we in de hitlijst zouden staan op het moment dat we daar landden. Ik kreeg kort bedenktijd. Dus ik heb even goed nagedacht en vervolgens zonder overleg met wie dan ook ja gezegd. Mijn manager en platenmaatschappij waren not amused, maar we gingen. En alle beloftes bleken waar. Eerst de clubs in Tokio, en daarna de andere grote steden. En die single bleef maar stijgen, haha.” In Japan proefden Dulfer en z’n band van het stardom dat bij een succesvolle internationale act past. De beste hotelkamers, alle luxe en veel uitzinnige fans. Hans: “Ja, het hele plaatje klopte. De jongens van de band zaten op de zevende etage van boven, ik kreeg de suite net onder de top. De bovenste verdieping was alleen voor de koninklijke familie. Elke avond volgepakte clubs, tv-shows en noem maar op. Met als klap op de vuurpijl juichende en huilende Japanse schoolmeisjes op het vliegveld om ons uit te zwaaien. We leken The Beatles wel.”

CANDY

In de jaren na het Japanse succes concentreerde Dulfer zich weer op de Nederlandse scene. De voet ging daarbij nooit van het gas af. Nieuwe albums volgden, samenwerkingen met binnen- en buitenlandse muziekgrootheden, radio- en tv-programma’s en columns. Plus toch weer een hernieuwde tour in Japan, deze keer met dochter Candy. Candy had toen haar sporen als saxofonist ook al ruimschoots verdiend, zowel op eigen conto als bijvoorbeeld door haar werk met Prince, Dave Stewart en andere iconen. Wanneer Candy ter sprake komt, krijgt de stem van Hans een andere klank. Ooit was zij de dochter-van, nu is hij vaak de vader-van. Hij praat over haar met een zorgvuldige mengeling van het respect voor een collega en de warmte van een vader. “Candy is verrekte goed. Zij kan dingen op een sax die je bij mij niet zult horen. Wat zij bereikt heeft, is zelfverdiend – haar eigen klasse. En ja, daar ben ik natuurlijk trots op. Hoe geweldig is het om op te treden met je eigen dochter, die op dat moment een gerespecteerde medemuzikant is.” Hans kijkt door het raam uit over de weidsheid van de Eilandspolder, waar de regen is opgehouden. “Deze plek is fantastisch. Al ruim dertig jaar. Hier kom ik thuis, hier heb ik mijn muziek en mijn saxen om me heen. En op een dag gaat dit naar Candy. Ik weet niet of ze hier ook gaat wonen, maar het is wat ik kan nalaten.” Dat moment is zo te zien nog niet snel te verwachten. De jazz houdt hem vitaal. Of misschien is het niet alleen de jazz die Dulfer blijft voortdrijven, maar ook een dosis niet aflatende podiumhonger, een stevige scheut eigengereidheid en de eeuwige nieuwsgierigheid naar het experiment. Ook na 85 jaar.

DE HAVIK

Molen De Havik is een historische poldermolen met een rijke geschiedenis die teruggaat tot de 16de eeuw. De oorspronkelijke molen, een zogeheten grondzeiler met een achtkantige binnenkruier, werd gebouwd in 1576 en stond toen nog in De Rijp. Samen met zustermolens De Bul, De Westermolen en De Knevelaar zorgde De Havik voor de bemaling van de Eilandspolder. In 1861 werd De Havik verplaatst naar zijn huidige locatie in Grootschermer. De molen, nu een rijksmonument, werd gerestaureerd en geschikt gemaakt voor bewoning in 1964.

No items found.
No items found.
No items found.
No items found.
No items found.

Partner

Geen gerelateerde posts gevonden

Verder lezen